
Jurisprudentie
BI1087
Datum uitspraak2009-04-15
Datum gepubliceerd2009-04-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806571/1/M2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806571/1/M2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 5 maart 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) aan [appellante] een last onder dwangsom opgelegd wegens - onder andere - overtreding van artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer.
Uitspraak
200806571/1/M2.
Datum uitspraak: 15 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 maart 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) aan [appellante] een last onder dwangsom opgelegd wegens - onder andere - overtreding van artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer.
Bij besluit van 15 juli 2008 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar onder aanpassing van de last onder dwangsom ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2008, beroep ingesteld. [appellante] heeft haar beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 oktober 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. A.P.J. Blokland, advocaat te Ede, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.W.M. Bot, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het college heeft aan [appellante] een last onder dwangsom opgelegd wegens - onder andere - het in werking hebben van een werkplaats zonder een daartoe verleende vergunning. Genoemde last onder dwangsom strekt tot beëindiging van deze overtreding. De begunstigingstermijn bedraagt twaalf weken na de inwerkingtreding van het besluit op 6 maart 2008. De dwangsom bedraagt € 5.000,- per week met een maximum van € 25.000,-.
2.2. Niet in geschil is dat de genoemde overtreding heeft plaatsgevonden, zodat het college ter zake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3. [appellante] betoogt dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten aan haar de voornoemde last onder dwangsom op te leggen. Zij is van mening dat er concreet uitzicht op legalisatie bestond. Het college heeft aangeboden te onderzoeken of door middel van een melding als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer er legalisering van de geconstateerde overtreding zou kunnen plaatsvinden. Aldus is er volgens [appellante] door het college een beeld opgeroepen dat er concreet uitzicht op legalisatie bestond.
2.3.1. De Afdeling merkt allereerst op dat de enkele omstandigheid dat door het college is aangeboden om te onderzoeken of middels een melding als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer er legalisering van de geconstateerde overtreding zou kunnen plaatsvinden, niet impliceert dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit voldoende uitzicht op legalisatie bestond.
Daargelaten de vraag of vanwege de op 9 juli 2008 ingediende melding als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer ten tijde van het nemen van het bestreden besluit concreet uitzocht op legalisatie bestond, staat vast dat dit pas is ontstaan nadat het vastgestelde maximale bedrag aan dwangsommen was verbeurd. Er was dan ook geen grond voor herroeping van de opgelegde last. De beroepsgrond faalt.
2.4. [appellante] betoogt dat de gestelde begunstigingstermijn van twaalf weken vanaf 13 mei 2008 had moeten worden verlengd. Op deze dag heeft het college immers pas gemotiveerd onderbouwd dat het in dit geval ging om een werkplaats waarvoor geen vergunning was verleend, aldus [appellante]
2.4.1. De Afdeling stelt voorop dat bij de begunstigingstermijn als uitgangspunt geldt dat deze niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. Reeds bij besluit van 5 maart 2008 heeft het college aan [appellante] medegedeeld dat de desbetreffende werkplaats zonder een daartoe verleende vergunning in werking was. Pas nadat het college op 23 mei 2008 [appellante] heeft gewezen op het feit dat legalisering van deze overtreding door middel van een melding als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer zou kunnen plaatsvinden, is [appellante] overgegaan tot het indienen van een dergelijke melding. Voor [appellante] had er echter niets aan in de weg gestaan om deze melding reeds in te dienen kort na het besluit van 5 maart 2008. Gelet hierop overweegt de Afdeling dat de in het besluit van 5 maart 2008 gestelde begunstigingstermijn van twaalf weken na inwerkingtreding van het desbetreffende besluit niet onredelijk is. Deze beroepsgrond faalt.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Van Leeuwen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2009
373-570.